De grote verrassing van de Paradijsvogeltuin

door Marja Zomer (en Cor van Rooijen)

Na een barre tocht en vele maanden varen over rivieren, zeeën, meren en eindeloze kanalen, na het trotseren van vele windkrachten en een woedende westerstorm, naderden we een wonderlijke plek aan de rand van de stad Grunn. 

We waren niet eerder zo noordelijk geweest. 
Middelpunt van een nieuwe wereld, 
een plek die meteen ontroert en indruk maakt. 

Het stille water leek te zeggen:
Kom, kom maar, kom hier.
Een lokroep. 
Niet te weerstaan.

We gooien de trossen om een roestige bolder en een dikke H-balk.
Als Tsjechische egels zien we ze
strategisch
langs de kustlijn staan. 

Resten van vroegere economische activiteit, nu een uithoek in afwachting. 

Zien we een vogel? Is het een uil? 
Die over ons lijkt te waken en
met de hemel spreekt.

Ze staat op een zwaar betonnen toren. 
De vleugels beschermend boven het land, dat wordt omgeven door stil en woest water, enerzijds. En door ‘n zompig muggenrijk moeras waaruit een kermend kwaken klinkt, anderzijds.
Aan de zuidkant is het verbonden met Grunn. 
Er staan grote en kleine bouwwerken verscholen in duistere bossen en
eindeloos rietland.

Er zijn plekken die genezen, 
waar je als herboren vandaan komt.  
Een plek die betekenis heeft en zo de richting bepaalt van wat komen gaat. 
We stappen aan land en worden door magnetische krachten rechtstreeks naar een glazen kasteel gevoerd dat we achter de groene bergen ontwaren.

Er staan twee mensen te praten.
Een krakend hees gebulder. 
Die stem! Maar die ken ik toch? 
Dat moet Sjoemel zijn! 
Hij praat met een opvallende verschijning. Kleren vol vlekken, woest zwarte krullen en vuile pootjes.

Ik geloof mijn ogen niet.
Daar heb je de ex-hoofdman annex Koning Sjoemel van het Bakbrommervolk. Het is een oud volk, dat de god met drie wielen aanbidt. Het zijn verkenners van nieuwe gebieden die jaarlijks met hun knetterende en stinkende gevechtswagens tijdens een dagenlang toernooi uitvechten wie het sterkste, snelste, sluwste, moedigste, of het meest dramatische team is.

Het gaat er bikkelhard aan toe.

Wat een wonderlijke ontmoeting in dit groene land.

Ooit, lang geleden, in bijna vergeten tijden, toen Sjoemel het hoogste ambt vervulde, behoorde ook ik tot het bakbrommervolk en streed mee.

Samen met die stomkop 
die ik lief had. 
Dag jongen, 
idiote mafketel
met je spookschip.

Arnoud Brinkman 1966-2013

Maar weer terug naar het nu, naar deze werkelijkheid, een eeuwigheid later.
Daar zie ik Sjoemel weer. 
Hij staat zich te warmen aan de glimlach van dat smoezelige vrouwtje, op de trap van het kasteel met zicht op de sterren.

We maken kennis met de kasteelvrouwe; prinses Pitisi uit het Koninkrijk Tonga van de Polynesische gebieden.

Zij is in contact met grote machten. 
Overal waar zij komt, spruiten de planten uit de grond. Voelt alles en ieder zich veilig en uitgenodigd.

Bewegend in iets dat groter is dan wij. Pratend en spelend met de natuur en de seizoenen. Zij heeft de gave.

Te zijn en te laten zijn.

De prinses had ooit een droom, toen ze als beschermvrouwe naar een plek zocht voor haar en haar rusteloze Rietvolk. 
Het ging over een marabout. Die van el Hamel. Na een dag door de woestijn lopen moest hij rusten. Stak zijn stok in de grond en ging slapen. De volgende dag werd hij wakker en groeiden er takken uit. 
De stok had wortel geschoten. Hier stichtte hij de stad. 

De volgende dag ontbood Pitisi de loopeenden.

En stuurde ze eropuit het land te vinden.

Na een reis van meer dan duizend kilometer zijn die toen hier aangekomen en ze legden direct zoveel eieren dat ze gebleven zijn. 

De prinses keek op Google Maps om te zien waar het nou precies was en toen het Rietvolk hier aankwam voelde het zich onmiddellijk thuis. 

Daar in het zuiden van het land.

‘Weet je ‘t nog? Hier streden we’, zegt Sjoemel en ik herken opeens in de paradijselijke groene kasteeltuinen, de kurkdroge barre rotswoestijn, die destijds stoffig en brandend decor was van ons strijdtoneel.
Hij vertelt hoe de Brozems, zonen met het echte bakbrommer-DNA gehoorzaamden aan dezelfde lokroep van dit land en er toen gebleven zijn. 

De oudste Brozem, bouwmeestersmid Steven, bouwer van véél, 
onder andere een magisch mechanisch sterrenstelsel voor de poëzie en de lyriek, bleek ook een groot visionair. 
Hij strooide al jarenlang het verzamelde herfstblad van alle bomen van de grote stad Grunn over die droge stenen uit.
Toen eerst de eenden en daarna de prinses met de rietlieden hier aan land stapten, lag alles klaar voor haar toverkracht.

Tandwielen en kettingen grepen in elkaar.
De tijd liep goed, er was vonk, de motor sloeg aan. 


Hoppa! Vol gas naar de Paradijsvogeltuin.

Lieve Paradijsvogeltuinbewoners hartelijk dank voor de gastvrijheid en het inspirerende verblijf aan de kade.
Wij varen weer verder.

Marja en Cor.

corvanrooijen.nl